Bibliothèque Nationale de France

Parijs, Frankrijk

Dominique Perrault

1989 – 1995


Het hart van de nationale bibliotheek is een ondoordringbaar bos


Afb.1 Vanaf de tiende eeuw was Fontainebleau een koninklijk woud, bejubeld als jachtgebied vanwege de enorme oppervlakte, de overvloed aan wild en vooral de nabijheid van Parijs. (Beeld: fontainebleau-tourisme.com)
Afb.2 Het bos is zo iconisch dat architect Dominique Perrault in 1989 het idee had om een stuk Fontainebleau één op één te verplaatsen naar de binnentuin van de Bibliothèque Nationale de France. (Beeld: Sebastiaan Kaal)
Afb.3 Uit een bos bij Bord in de streek Eure zijn 120 dennen van veertig jaar oud gehaald en in de bibliotheektuin geplant. Het minibos is aangevuld met eik, haagbeuk en berk. De vloer is ingeplant met varen, hyacint, bosanemoon en lelie. (Beeld: Sebastiaan Kaal)
Afb.4 Alles stelde Perrault in het werk om bezoekers te doen geloven dat het gebouw om het bos heen was gebouwd, vergelijkbaar met het idee dat Central Park een brok oernatuur is waaromheen de wolkenkrabbers van Manhattan zijn geplaatst. (Beeld: Sebastiaan Kaal)

Het bos van Fontainebleau, ten zuiden van Parijs, is nog altijd een populaire bestemming voor Parijzenaren. Vanaf de tiende eeuw was Fontainebleau een koninklijk woud, bejubeld als jachtgebied vanwege de enorme oppervlakte, de overvloed aan wild en vooral de nabijheid van Parijs. Het bos is nauw verbonden met de geschiedenis van Parijs. De grote zandstenen rotsen zijn gebruikt om kasseien te maken voor de Parijse straten, het extreem zuivere zand werd ingezet om kunstglas te maken. De enorme eiken van Fontainebleau werden verwerkt in vaten waarin de meest bijzonder wijnen verouderden.


Het bos is zo iconisch dat architect Dominique Perrault in 1989 het lumineuze idee had om een stuk Fontainebleau één op één te verplaatsen naar de binnentuin van de Bibliothèque Nationale de France. Perrault had eerder dat jaar de prijsvraag voor het ontwerp van het bibliotheekgebouw gewonnen. Het ontwerp bestaat uit een rechthoekige onderlaag, met daarop een openbaar toegankelijk dek. Op de vier hoeken staan L-vormige torens, als ware het openstaande boeken. In het midden, uitgesneden in de onderlaag, had Perrault een tuin bedacht. De tuin moet intimiteit toevoegen, een ruimte om te wandelen, een tegenwicht voor de strakke en verticale lijnen van het gebouw, een rustige plek in de drukte van de stad.


Ter inspiratie keek Perrault naar het nabijgelegen Fontainebleau. Een stuk bos transplanteren ging niet, onder meer omdat Perrault hoge eisen had: de bast van de bomen moest passen bij de kleuren van het interieur, de boomkronen dienden licht door te laten, de stammen moesten hoog genoeg zijn om vanaf het dek gezien te kunnen worden. De architect nam geen genoegen met de onvolkomenheden van ‘echte’ natuur. Hij ontwierp daarom een geperfectioneerde versie. De boomkeuze viel op de grove den en uit een bos bij Bord in de streek Eure zijn 120 exemplaren van veertig jaar oud gehaald en in de bibliotheektuin geplant. Het minibos is aangevuld met eik, haagbeuk en berk. De vloer is ingeplant met varen, hyacint, bosanemoon en lelie. Alles stelde Perrault in het werk om bezoekers te doen geloven dat het gebouw om het bos heen was gebouwd, vergelijkbaar met het idee dat Central Park een brok oernatuur is waaromheen de wolkenkrabbers van Manhattan zijn geplaatst.


In het oorspronkelijke ontwerp was de tuin openbaar toegankelijk en wilde Perrault door de boomtoppen luchtbruggen aanleggen. Het gerucht gaat dat op decreet van toenmalig president Mitterand deze ideeën gesneuveld zijn. Van luchtbruggen is geen sprake en de tuin is gesloten voor publiek – het is een sylvarium, een bos achter glas. Ondanks dat de tuin enkele keren per jaar onder begeleiding kan worden bezocht, is het bos vooral iets om naar te kijken, om naar te staren tijdens het nadenken – vergelijkbaar met Japanse zentuinen, een middel voor contemplatie.